Gerard Noom S.M.A. 60 jaar priester:
‘In Afrika had ik mooiste tijd van mijn leven’
“Een bouwer ben ik nooit geweest. Ik zat veel liever onder een boom met mensen te praten en naar hun verhalen te luisteren.” Pater Gerard Noom S.M.A. (86) vierde begin dit jaar zijn 60-jarig priesterfeest. Bijna twee derde van die tijd bracht hij door in Afrika. “Het was de mooiste tijd van mijn leven.”
Noom werd in 1934 geboren in Busch en Dam, een buurtschap op de grens van Uitgeest en Krommenie in Noord-Holland. Zijn vader had er een veeteeltbedrijf, dat nog steeds in de familie is. Noom is nog regelmatig te gast op de boerderij. Vooral als hij in de weekenden assisteert in de Petrusparochie in Krommenie, die altijd zijn thuisparochie is gebleven. Daar vierde hij afgelopen voorjaar ook zijn diamanten priesterfeest. “Het is de kerk waar ik gedoopt ben en mijn eerste communie heb gedaan. Daar heb ik mij altijd mee verbonden gevoeld,” vertelt de jubilaris in zijn appartement in Amsterdam-Zuidoost.
Met veel liefde praat Noom over zijn jeugd in de Zaanstreek, waar hij opgroeide als het zevende kind in een gezin van negen. De oudste zes zijn inmiddels overleden. “Onlangs zijn we als jongste drie nog eens bij elkaar geweest om te herdenken dat onze oudste zus dit jaar honderd zou zijn geworden. We hebben onderling altijd een hechte band gehad. Nog steeds trouwens.”
Dat hij missionaris wilde worden, was voor Gerard Noom al vroeg duidelijk. “Waar dat vandaan kwam, weet ik eerlijk gezegd niet meer. Mijn ouders hebben mij altijd vrijgelaten in mijn keuze. Ik wilde in ieder geval geen boer worden. Maar waarom dan missionaris? Ik zal wel eens iets in een blaadje hebben gelezen of een plaatje op de missiekalender hebben gezien. Ik denk dat het avontuur me ook wel trok, want ik wilde ook geen priester van het bisdom worden. De missie was echt mijn ideaal,” aldus Noom.
Via de pastoor van Krommenie kwam hij in contact met pater Nico Pronk S.M.A. die parochies in de regio bezocht om te kijken of er wellicht jongens geïnteresseerd waren om missionaris te worden. “Ik had geen idee wat de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën was,” herinnert Noom zich. “Pronk sprak in ieder geval zo enthousiast over het werk in de missie, dat ik me aanmeldde bij de S.M.A.. Maar als hij van een andere congregatie was geweest, had ik waarschijnlijk ook ‘ja’ gezegd.”
In de jaren daarna doorliep de jonge Gerard de klassieke missionarissenopleiding, die begon op het kleinseminarie Nieuw-Herlaer in Sint-Michielsgestel. De S.M.A. had die opleiding speciaal geopend voor studenten uit het noorden en westen van het land, voor wie Cadier en Keer te ver was. “Nu klinkt dat misschien wat overdreven, maar vanuit Noord-Holland naar Brabant was destijds al een wereldreis,” vertelt hij. “Ik ging er in 1947 naartoe en toen was er nog heel veel oorlogsschade te zien. De bruggen over de grote rivieren waren heel provisorisch gerepareerd. De trein reed er stapvoets overheen, dat herinner ik me nog goed.”
Na Nieuw-Herlaer volgde de rest van de priesteropleiding in Zuid-Limburg: eerst in Cadier en Keer en daarna het noviciaat en de theologie-opleiding in Aalbeek. Samen met vijf klasgenoten werd Noom in februari 1961 in de kapel van het missiehuis in Cadier en Keer tot priester gewijd. Van de klas van zes is hij als enige overgebleven. “Twee hebben het ambt verlaten en drie zijn relatief jong gestorven.”
Een paar maanden na hun wijding vertrokken de nieuwe missionarissen naar het buitenland. Eerst zes weken naar Engeland om de taal nog beter te leren. Vervolgens via Rome naar Ghana. “Daar verbleven we het eerste half jaar in het Tirocinium in Winneba,” legt Noom uit. “We volgden daar wat je nu een inburgeringscursus zou noemen. Dat woord bestond toen nog niet, maar het was bedoeld om ons te laten wennen aan het land, het klimaat en de omstandigheden in de missie.”
"Wij hebben de basis voor de Kerk gelegd, maar uiteindelijk moet die door de eigen bevolking gedragen worden."
In 1962 kreeg Noom zijn eerste officiële benoeming als kapelaan in een parochie. “Pater Pieter Bootsma, die nu in Cadier en Keer woont, was mijn eerste pastoor. Het was een parochie met wel 30 of 40 buitenstaties. Wij gingen regelmatig ‘op trek’, zoals dat genoemd werd. Dan bezochten we alle staties. Ik had geen rijbewijs, maar Bootsma leerde me hoe ik een jeep moest besturen.”
Tot 1970 werkte Noom in verschillende parochies in het bisdom Kumasi, waarna hij tijdens een sabbatical periode een jaar godsdienstwetenschappen mocht studeren in Leuven. Terug in Ghana werd hij benoemd tot pastoor van Obuasi, een grote mijnstad in de buurt van Kumasi. “Er waren heel oude goudmijnen. Een echte industriestad met veel arbeiders uit andere delen van het land,” zo vertelt Noom. “Daar ben ik vijftien jaar met veel plezier pastoor geweest. Ik heb er een heel mooie tijd gehad en heb er heel veel goede mensen ontmoet. Op een gegeven moment had ik het gevoel dat mijn taak erop zat. Toen heb ik tegen de bisschop gezegd: het wordt tijd dat hier een Afrikaanse pastoor komt. Zo heb ik mijn taak als missionaris altijd gezien: wij hebben de basis voor de Kerk gelegd, maar uiteindelijk moet die door de eigen bevolking gedragen worden.”
Na een tussenjaar met wat cursussen in Rome kreeg Noom een nieuwe functie als overste van het S.M.A.-opleidingsinstituut voor priesterstudenten in Accra. “De studenten volgden colleges aan het seminarie van het bisdom, maar woonden in een huis van de S.M.A. Meestal ging het om zo’n tien of twaalf priesterstudenten. Ik ben daar acht jaar geweest. Het was heel anders dan het basispastoraat, maar na zoveel jaar in de parochie beviel me dat uitstekend. Het was mooi om bij te dragen aan de opleiding van toekomstige priesters. Ook hier is ons werk uiteindelijk overgedragen aan Afrikaanse priesters. Het huis bestaat nog steeds en is nu een internationaal opleidingscentrum van de Ghanese provincie van de S.M.A.”
De laatste tweeëneenhalf jaar van zijn verblijf in Afrika werkte Noom in Zambia, waar hij in een internationale communiteit woonde en weer actief was in het basispastoraat. Op zijn 65e keerde hij na 38 jaar definitief terug naar Nederland. In die tijd had zowel de katholieke kerk als Afrika een hele ontwikkeling doorgemaakt. “Alleen al in Ghana heb ik vier keer een staatsgreep meegemaakt,” vertelt Noom terugkijkend. “Het waren soms heel onrustige tijden. Toch heb ik me nooit onveilig gevoeld.” Wel herinnert hij zich dat hij vaak om zijn identiteitsbewijs werd gevraagd. “Als Europeanen vielen we in Ghana natuurlijk extra op. Als ik op pad ging, trok ik mijn witte toog aan. Dan was direct duidelijk dat ik missionaris was en mochten we meestal doorrijden.” Behalve die ene keer, toen Noom niet direct stopte bij een controle en zijn auto beschoten werd. “Ik werd in mijn been geraakt en moest geopereerd worden. Maar dat was ook de enige keer dat ik echt iets vervelends heb meegemaakt. Al die jaren in Afrika waren de mooiste tijd van mijn leven. Ik heb veel gezien, veel ervaringen opgedaan en als missionaris kunnen werken, precies wat ik wilde.”
Het missiewerk zelf veranderde in die jaren na het Tweede Vaticaans Concilie ook. “Wij werden er in onze opleiding al op gewezen dat het veel internationaler zou worden. Andere vernieuwingen hadden wij in de praktijk al ingevoerd, voordat het concilie ze toestond. “In de buitenstaties deden we altijd al de mis met het gezicht naar het volk. In die provisorische kerkjes ging dat helemaal niet anders.”
In tegenstelling tot collega-missionarissen heeft Noom geen kerken, scholen of ziekenhuizen gebouwd. “Dat kwam deels doordat dit op de plekken waar ik werkte niet nodig was, maar ook omdat ik niet zo’n bouwer was. Ik heb dat nooit als mijn taak gezien. Ik hield me liever met de mensen bezig. Gewoon onder een boom gaan zitten en gesprekken voeren. Dat was mijn manier om het evangelie te verkondigen. Terugkijkend denk ik dat mijn generatie heel zinvol werk heeft gedaan. Wij hebben gezaaid en als maar een deel van de mensen die wij gedoopt hebben gelovig is gebleven, dan hebben we daar toch een steentje aan bijgedragen. Ik ben de afgelopen jaren een paar keer terug geweest in Ghana om oude bekenden op te zoeken. Tijdens die reizen heb ik gezien dat men voortbouwt op de basis die wij gelegd hebben. Daar ben ik heel blij mee.”
Zo’n 20 jaar geleden kwam Gerard Noom definitief terug naar Nederland om het rustiger aan te doen. De vraag is of het daar echt van gekomen is, want ondanks zijn hoge leeftijd is hij nog altijd heel actief. Aanvankelijk begeleidde hij Afrikaanse migranten in het Africa House in Amsterdam. Toen dat gesloten werd, ging hij assisteren in parochies in de wijde omtrek. Nog steeds gaat hij elke week voor in vieringen in bekende Amsterdamse kerken als de Nicolaasbasiliek en de Papegaai, maar ook in verzorgingshuizen in Amsterdam-Oost en natuurlijk ‘thuis’ in Krommenie. Noom: “Ik heb geen enkele officiële benoeming meer, maar mijn agenda is goed gevuld. Ik voel me nog altijd missionaris. Ik heb nooit spijt gehad van mijn keuze om priester te worden. Ik vind het eerder jammer dat het bijna afloopt.”