Ton Storcken S.M.A. wil in harnas sterven
‘Missionaris blijf je je hele leven’
Pater Ton Storcken had allerlei functies binnen en buiten de S.M.A. Hij was pastoor in Marokko, studentenbegeleider, provinciaal overste, bisschoppelijk vicaris, kanunnik en pastoor in Limburg. Maar één ding was hij nog nooit: missionaris in Sub-Saharaan Afrika. In plaats van met emeritaat te gaan, liet hij zich vorig jaar op 76-jarige leeftijd alsnog uitzenden naar Togo.
Deze zomer was Ton Storcken even terug in Nederland. De bedoeling was en is nog steeds dat hij in september of oktober teruggaat naar Lomé, maar zijn gezondheid laat hem een beetje in de steek. Bij het ter perse gaan van deze Onze Krant was nog niet helemaal duidelijk of zijn planning gelijkloopt met die van zijn artsen. “Ze hebben me in zo’n scanner geduwd. Dat moet je natuurlijk niet doen, want dan vind je altijd wat,” moppert hij quasiboos in de pastorie van Eckelrade, waar hij voor zijn vertrek naar Togo jarenlang pastoor was en die hij als pied-à-terre heeft aangehouden. “In september moet ik weer naar het ziekenhuis en als dan blijkt dat er niets aan de hand is, ga ik zeker terug.”
Een paar jaar geleden ging pater Storcken met emeritaat als vicaris voor missiezaken van het bisdom Roermond en niet lang daarna ook als pastoor van drie parochies in de buurt van Maastricht. “Toen zat ik hier door het raam naar buiten te koekeloeren en ik wist eigenlijk niet goed wat ik met m’n tijd moest doen. Als je eenmaal met pensioen bent, is de samenleving je snel vergeten. Dat is niet eerlijk. Ook als je wat ouder bent, kun je nog van betekenis zijn.”
Gelukkig voor Storcken kwam generaal-overste Antonio Porcellato van de S.M.A. tijdens een bezoek aan Nederland een avond bij hem buurten. “Hij vroeg me: Ton, wat doe je tegenwoordig? Toen zei ik: konijnen fokken. Dat was nog waar ook. Ik was lid van een konijnenfokvereniging en ik ben zelfs een keer landskampioen geworden. Maar in de coronatijd ben ik ermee gestopt. Dus ik zei tegen Porcellato: stuur me maar naar Centraal Afrika. Maar dat vond hij te gevaarlijk. Hij heeft me toen wel gevraagd om geestelijk directeur van het S.M.A.-seminarie in Togo te worden. Ik heb direct ja gezegd en daar heb ik geen dag spijt van gehad.”
Zo vertrok Storcken in november vorig jaar naar Togo, een smalle strook land ingeklemd tussen Ghana en Benin. In de 19e eeuw was het een Duits protectoraat, daarna korte tijd Brits en na de Eerste Wereldoorlog werd het een Franse kolonie. Sinds 1960 is het land onafhankelijk. “Het is een van de allerarmste landen van Afrika,” legt Storcken uit. “Mensen sterven er niet van de honger, maar of iedereen elke dag wat te eten heeft, betwijfel ik.”
Het seminarie, waar hij afgelopen schooljaar werkte, ligt in een voormalig vissersplaatsje dat nu onderdeel is van de hoofdstad Lomé. “In het noorden van het land zijn mensen nog armer dan aan de kust, dus iedereen trekt naar het zuiden. Het hele kustgebied tussen Accra in Ghana en Cotonou in Benin is zich aan het ontwikkelen tot één grote stedelijke agglomeraat. Lomé ligt daar middenin. Natuurlijk kan het gebied die enorme groei niet aan, met alle gevolgen van dien: niet genoeg huizen, slechte infrastructuur en regelmatig geen stroom.”
Dit laatste ervaart Storcken overigens niet als een groot probleem. “Ik ben een docent van de oude stempel. De digitaliseringsslag heb ik gemist. Dus ik geef les zoals ik dat altijd gedaan heb: met een schoolbord en viltstiften op flipovers. Dat kan ook prima als er geen stroom is,” grinnikt hij. Als ‘directeur spirituelle’ zoals dat officieel heet, praat Storcken met de seminaristen over wat hen beweegt om priester te worden, organiseert hij retraites en studiedagen en geeft hij ook een aantal uren per week les. Daarnaast heeft hij een bijbaantje bij de universiteit, waar hij studenten Duits helpt met hun uitspraak van de taal. “Die faculteit Duits is een overblijfsel uit de koloniale tijd. Ze hebben tweeduizend studenten. Die leren geen Duits om in Togo te blijven, dat moge duidelijk zijn. Iedereen die een beetje ambitieus is, wil naar Europa.”
Het seminarie waar Storcken werkt, is een eigen opleidingsinstituut van de S.M.A. Het telt drieëndertig studenten en een staf van vier paters, van wie Storcken de enige Europeaan is. De studenten worden in principe opgeleid om priester van de S.M.A. te worden. Hun theologische opleiding volgen ze bij een vergelijkbaar instituut van de salesianen. “Wij zorgen bij ons in huis voor de persoonlijke vorming,” legt Storcken uit. De studenten komen uit diverse Franssprekende landen in West-Afrika.
Het contact met de studenten en het leven in Togo bevalt de oud-provinciaal prima. “Iedereen behandelt je met groot respect, de studenten zijn ook zeer aandachtig en leergierig. Ze gaan daar heel anders met ouderen om dan in Nederland, waar je afgeschreven bent als je eenmaal met pensioen bent gegaan,” benadrukt hij nog maar een keer. Ook het leven in de seminariegemeenschap bevalt hem wel. “Het is heel gestructureerd. Elke dag om half vijf opstaan, op vaste uren maaltijden, gebedsmomenten, studie. Ik vind die regelmaat heel prettig. Het enige waar ik maar niet aan kan wennen, is het klimaat: het wordt nooit koeler dan dertig graden. Desondanks ben ik er heel erg graag.”
Blijft natuurlijk de vraag over waarom iemand van inmiddels 77 met een broze gezondheid en een hele carrière achter zich nog aan iets nieuws wil beginnen, onder toch niet de gemakkelijkste omstandigheden? Storcken lacht: “Iedereen vraagt zich af wat die gek in Afrika moet. Inclusief ikzelf. Waarom moet ik zo nodig op m’n oude dag daar wat mensen voor de voeten gaan lopen? In mijn tijd als provinciaal heb ik oudere confraters altijd gevraagd om naar huis te komen en plaats te maken voor jongere Afrikaanse collega’s. En nu ga ik zelf, ik weet het. Maar ik heb het niet gezocht, ik ben gevraagd. Dat maakt wel verschil. En hoe ouder je wordt, hoe meer je beseft dat je geleid wordt. Ik heb me afgevraagd: wat wil Onze-Lieve-Heer van me? Wat kan ik nog voor anderen betekenen? Ik heb in de loop van de jaren veel kennis opgedaan. Ik heb ook studies gevolgd waar ik nooit iets mee gedaan heb, zoals etnografie, maar die nu zeer van pas komen. Als ik kan bijdragen om een nieuwe generatie S.M.A.-ers op te leiden, dan doe ik dat graag.”
Op de vraag of het nog wel nodig is om missionarissen uit te zenden, antwoordt Storcken: “Er is nooit vraag naar missionarissen geweest. We zijn altijd uit onszelf gegaan om elders het evangelie te verkondigen. Inmiddels hoeven we in Afrika de Kerk niet meer te stichten, maar de vraag naar solidariteit blijft onverminderd groot. Als we er echt van overtuigd zijn dat de Kerk missionair is, dan zal er altijd tweerichtingsverkeer nodig blijven. Ik zal niet zeggen dat de Kerk in Europa een dood paard is, maar we hebben in ieder geval nog niet het medicijn gevonden om het paard weer overeind te krijgen. Daarom is het goed dat er Afrikaanse missionarissen naar Europa komen en moeten wij ook naar Afrika blijven gaan. Ik ben te oud om zelf nog de barricade op te gaan, maar ik kan wel helpen om mensen te vormen die dat kunnen. Als ik op die manier dienstbaar kan zijn, doe ik dat graag. Missionaris blijf je je hele leven. Dat is inherent aan mijn keuze voor het priesterschap. Daarom wil ik graag terug naar Togo. Laat mij maar in het harnas sterven.”